De raketstaartparkieten uitzonderlijk te vinden bij europese kwekers

Over de raketstaartparkieten valt in tijdschriften of internet slechts uitzonderlijk iets te lezen. Vreemd is dit niet, deze vogels zijn in particuliere verzamelingen slechts bij uitzondering aanwezig. Dit kan uiteraard geen reden zijn om deze merkwaardige soorten dood te zwijgen. Ik bezocht één van die zeldzame bezitters en stelde volgend artikel op.

Karakteristieken

De opmerkelijke familie van de raketstaartparkieten bestaat uit zes soorten vogels die als meest opmerkelijke karakteristiek twee verlengde staartpennen tonen die eindigen op een spatel; dit is een raketachtige vlag die varieert tussen de 65 en de 90 mm. De schacht van die pennen is, ook al opmerkelijk, kaal. De naam, raketstaartparkieten, die deze vogels toegewezen kregen is dan ook zeer begrijpelijk. Bedenk wel dat deze staartpennen er pas zijn na de tweede of de derde ruiperiode. Het duurt zes weken voor die pennen volgroeid zijn; pas dan ruien ook de andere staartveren uit. Verder valt de typische vrij grote snavel op bij alle soorten en hierom wordt hen ook enige verwantschap toegedicht bij de Tanygnathus- en de Geoffrorussoorten.

De raketstaartparkieten zijn langzaam en traag in hun bewegingen, snel in paniek met vaak de dood tot gevolg (zie terzijde). Er dient steeds een verwarmd verblijf voorzien en bedenk ook dat deze parkieten toch zo gevoelig zijn voor ziektes als Aspergillose en Salmonella. Ook sterven er veel vogels door stress. Deze soorten komen in avicultuur bijna niet voor met uitzondering van de voor mij mooiste vertegenwoordiger de motmotpapegaai, die bij enkele gespecialiseerde kwekers en in parken aanwezig is.

Voorstelling

1. Motmotpapegaai Prioniturus platurus

Beschrijving

Overwegend groen gekleurd vooral rond de wangen, hals en borst. De onderzijde is bleker en meer naar de gele kant. De ondervleugels zijn geelgroen met een gele omzoming. Op de bovenkop bevindt zich een grijsblauwe vlek op een troebele, wat wazige roosrode achtergrond. De bovenrug heeft een veranderlijke oranjegele band. Onder deze band is er een blauwgrijzige kleur met enkele groene pluimen. De vleugels zijn grijzig, de binnenkant van de schouderveren zijn bleekgeel omzoomd. De onderzijde van de vleugels zijn groenblauw. De verlengde staartpennen zijn op de bovenkant groen met zwarte spatels. De zijkanten van de staart zijn zwart en blauw. De snavel is bleek blauwgrijs naar het punt toelopend donkergrijs. De iris is donkerbruin. De poten groengrijs. Grootte: ± 28 cm.

Dimorfisme

  • De pop is overwegend groen met aan de onderzijde lichter groen. De grote slagpennen zijn groenig blauw. De spatels zijn veel korter dan bij de man.
  • Jongen: lijken op de pop maar bezitten nog geen spatels.
  • Geluid: De roep is een ruw gekrijs die in verschillende tonen wordt geuit hoewel er ook aangename en melodieuze geluiden voortgebracht worden.
  • Ondersoorten + verspreiding:
  1. P.p. platurus = nominaatvorm en hierboven beschreven. Komt voor in Salawesi, de eilanden Toga en Lembeh, Siao, Peleng, Banggai, Muna en Butung (Indonesië).
  2. P.p. talautensis. De man is donkerder dan de man van P.p. platurus en dit vooral op de bovenrug. Ook zijn de vleugels meer groenig. De kop is meer donkergroen, de onderzijde is meer gelig. De pop is gelijk an de pop van P.p. platurus. Deze soort komt voor op het Talaudeiland. (Indonesië)
  3. P.p. sinerubris. De bovenkop heeft geen roosrode waas, de bovenrug en de vleugeldekveren zijn groen, lichtgrijs geschakeerd. De vleugelboog en de kleine vleugelbevedering zijn violetachtig. Ook is deze soort kleiner.

2. Groene spatelstaartpapegaai Prioniturus luconensis

Beschrijving

Overwegend geelgroen van kleur. De kop en de bovenrug zijn bleker. De ondervleugel toont geelgroen. De onderkant van de vleugel heeft een groenblauwe kleur. De middelste vleugelpennen zijn wit. De middelste staartpenen hebben uiteraard een verlenging. Bovenaan zijn ze groen met een zwarte omzoming en her en der is er wat blauwe aanslag ook in de spatel. De buitenste vleugelpennen zijn van boven donkerblauw met een zwarte omzoming, de onderkant ervan is volledig groenblauw. De snavel is blauwgrijs naar de punt toe uitlopend in een hoornkleur. De iris is donkerbruin. De poten zijn blauw grijs.Grootte: ± 29 cm

Dimorfisme

  • De pop is als de man maar in haar geheel genomen donkerder en minder geel van kleur. De spatels zijn bij haar veel korter dan bij de man.
  • Jongen: Lijken op de oudervogels maar bezitten nog geen spatels. De staartpennen zijn hier wel blauw omzoomd.
  • Geluid: Onbekend.
  • Ondersoorten + verspreiding: Er zijn geen ondersoorten beschreven. Het verspreidingsgebied wordt gesitueerd op de eilanden Luzon en Marindique (Filippijnen).

3. Blauwkruin spatelpapegaai Prioniturus discurus

Beschrijving

Ook hier is de man overwegend groen van kleur. Zijn onderzijde is wel bleker en neigt naar geel. De boven- en de achterkop zijn blauw. De kleur van de vleugels en van de ondervleugels zijn groen. De onderkant van deze pennen is groenblauw. De spatels zijn ongeveer 12 cm verlengd en de kleur ervan is overwegend groen met een zwartblauw verlengde staart. De buitenste staartpennen zijn bovenaan blauw, aan de buitenkant groen en naar het punt toe zwart. De onderkant van de staart is volledig donkerblauw. De bek is hel hoornkleurig en de iris grijsbruin. De poten blauwgrijs.

Dimorfisme

  • De pop is als de man maar de spatels zijn veel korter: slechts 1,5 cm lang.
  • Jongen:De jongen lijken op de ouders maar zonder verlengde spatels. Ze bezitten een weinig blauwe bevedering op de kop en op de bovenkop met een beperkte blauwe aanslag.
  • Geluid:Een miauwende, niet luide roep die klinkt als uiii. Soms ook melodieus.
  • Ondersoorten + verspreiding:
  1. Prioniturus discurus = de nominaatvorm en werd hierboven beschreven. Hij komt voor op Mindanao, Luzon, Olutanga, Basilan en op de Jolo-eilanden in Sulu Archipelago op de Filippijnen.
  2. P.d. whiteheadi. Als de nominaatvorm maar met minder blauw op het hoofd. Het blauwe gedeelte op de kop is niet duidelijk afgebakend, het is ook gemengd met groen op de slapen. De grootte is ± 27 cm. Het verspreidingsgebied strekt zich uit van Cebu, Masbate, Leyte, Somar, Bohel en de Negroseilanden op de Filippijnen.
  3. P.d. nesophilus. Als de nominaatvorm maar de kruin heeft een lichtblauwe schijn. De borst en de buik zijn iets donkerder groen. Grootte: ± 26 cm. Deze soort komt voor op Tablas, Sibuyan en op Catanduaneseilanden op de Filippijnen.
  4. P. d. mindorensis. Als de nominaatvorm maar het voorhoofd en de kruin zijn groen. Op de achterkop en de nek toont de vogel licht violetblauw. De wangen zijn een ietsje meer geelgroen. De grootte is ± 27 cm. Deze soort komt voor op het Mindoro-eiland op de Filippijnen.
  5. P.d.platenae. Als de nominaatvorm maar het volledig hoofd is blauw. De borst en de buik zijn doffer. De onderstaartveren zijn groengeel met groene spatels. De spatels zijn zwart met een groene omzoming. De pop heeft een beperkte blauwe kruin en beperkt blauw aan de slapen. De borst en de buik zijn lichtgroen met blauw er doorheen. De grootte is ± 26 cm. Deze soort komt voor op de Palawan, Buswanga, Dumaran en de Balabaceilanden van de Filippijnen.

4. Bergspatelstaartpaegaai Prioniturus montanus

Beschrijving

Qua algemene kleur heeft ook de mannelijke bergspatelpapegaai een overwegend groene kleur. De keel, borst en buik zijn ook hier een ietsje meer geelgroen. Het voorhoofd, de voorkant van de kruin en het voorste gedeelte van de wang zijn lichtblauw; de centraal gelegen pluimen zijn groen. Op het einde van de kruin bevindt er zich een grote rode vlek. Bij sommige vogels heeft de rug een olijfgroene omzoming. De onderzijde van de vleugelpennen en de staart is groenblauw. De bovenkant ervan is groen met in het midden twee verlengde spatels met een zwart blauwachtig uiteinde. De andere staartpennen zijn groen en bezitten een zwart uiteinde. Deze soort heeft een dunne grijze oogring. De bek is hoornkleurig met een witte punt. De iris is donkerbruin. De poten bleekgrijs. Grootte: ± 30 cm.

Dimorfisme

  • De pop is volledig groen en heeft een gemiddelde, kortere spatelstaart. Het voorhoofd en de oogstreek hebben een sterke blauwe omzoming.
  • Jongen:De jongen lijken op de pop maar dan zonder de spatels. Het duurt twee à drie jaar voor ze het volwassenkleed hebben.
  • Ondersoorten + verspreiding:
  1. Prioniturus montanus = de nominaatvorm zoals hierboven beschreven. Deze soort leeft alleen in Luzon.
  2. Prioniturus m. verticalis. Als de nominaatvorm maar de slapen en de nek zijn groen. De kruin is blauw met een grote rode vlek. De keel, de borst en de buik zijn veel meer geelgroen. Deze ondersoort is verder iets groter dan de nominaatvorm nl. 31 cm. De pop is als de montanus maar met mist het blauw op het hoofd en is gemiddeld genomen iets groter dan 31 cm. Het verspreidingsgebied bestaat uit de Sulu-eilanden van Jolo, Bongao, Tauii en Sibutu op de Filippijnen.
  3. Prioniturus m. waterstradti. Als de nominaatvorm maar met een blauwe omzoming aan het voorhoofd en het ooggebied is lichter en flauwer van kleur. De wangen zijn groenblauw. Het achterste gedeelte van de kruin is groen zonder een rode vlek. De rug en de stuit bezitten een bruinige omzoming. De vleugelband heeft een blauwe schijn. Deze soort is kleiner: ± 28 cm. De pop is als de man. Het verspreidingsgebied strekt zich uit in de bergen van Mindanao.

5. Roodgevlekte spatelstaartpapegaai Prioniturus flavicans

Beschrijving

Ook hier is de algemene bevedering groen. De keel, de borst en de buik zijn geelgroen. De kruin is bruinblauw met een rode vlek in het midden. De nek, de rug en gedeelten van de bovenborst zijn beperkt olijfgeel. De onderkant van de vleugels en van de staart zijn groenblauw. De uiteinden van de spatels van de twee middelste staartpennen zijn zwart. De buitenste staartpennen zijn groen met zwarte punten. Er is een smalle grijze oogring. De bek is hoornkleurig met naar het punt toe uitlopend naar wit. De iris is donkerbruin. De poten groengrijs.

Dimorfisme

  • De pop is als de man maar mist het rood op de kop en haar spatels zijn veel korter.
  • Jongen:De jongen lijken op de ouders maar missen de spatels. Er is slechts een lichte blauwe omzoming op de kop.
  • Geluid:Opmerkelijk is dat bij storing deze soort stijf blijft zitten. De roep is iets luider dan wat we doorgaans bij de raketstaartpapegaaien gewoon zijn. De alarmroep luidt tschang-tschang.
  • Ondersoorten + verspreiding: Er zijn geen ondersoorten. De roodgevlekte spatelstaartpapegaai leeft op de noordelijke en de centrale Sulawesi eilanden van Bangka, Togian en Lembeh. Waarschijnlijk ook op Sangir.

6. Mada- of Buru spatelstaartpapegaai Prioniturus mada

Beschrijving

Ook hier is de hoofdkleur groen wat zich voornamelijk uit op vleugels en borst. De buik is bleker, meer gelig. De keel is doffer gekleurd. In de nek toont deze vogel bleek violetblauw. De ondernek, de rug, de stuit en de kleine vleugeldekeveren zijn violetblauw. De vleugeluiteinden zijn blauw. De onderkant van de vleugelpennen en van de staart zijn groen- en bleekgeel omzoomd. De twee spatels zijn groen en de uiteinden hebben een donkerblauwe tint. De buitenste staartpennen hebben een groene kleur met een donkerblauwe omzoming. Er is een nauwe grijze oogring. De bek is hoornkleurig met een zwarte punt. De iris is donkerbruin en de poten grijs. Grootte: ± 29 cm.

Dimorfisme

  • De pop is als de man maar ze heeft geen violetblauwe bevedering behalve voor het gedeelte op de rug en de staart. Ze is ook kleiner.
  • Jongen:De jongen lijken op de ouders maar ze missen de verlengde spatelstaartpennen en hebben een licht getinte violetblauwe schijn op de nek. De volwassen bevedering wordt op een leeftijd van ± twee jaar bereikt.
  • Geluid:De roep is stil, meer fluisterend zoals dat van Geoffroyus geoffroyi ( = roodwang edelpapegaai) en klinkt als een zacht ti-ui….ti-ui of een houtachtige kai-kai-kai-kai roep.
  • Ondersoorten + verspreiding: Geen ondersoorten. Komt enkel voor op het eiland Buru.

Warmte

 

Ik stelde reeds dat deze soorten als volièrevogels eerder zeldzaam zijn in Europa. In het Loro Park op Tenerife is men in het bezit van de Buru raketstaartpapegaai en hier is iemand (hij wenst verder onbekend te blijven) die de motmotpapegaai bezit.

Deze laatste liefhebber, aan wie ik deze informatie te danken heb, huisvest de motmotpapegaai in een binnenvolière van 120 x 230 x 200 cm (b x h x l) met aangrenzend een buitenvolière van 100 x 230 x 400 cm (b x h x l). Alleen bij mooi weer kunnen de vogels naar buiten. De man heeft tien motmotstaarten in zijn bezit (allen invoer) die netjes naast elkaar zijn gehuisvest. De vogels kunnen elkaar wel horen maar ze kunnen elkaar alleen zien wanneer ze zich in de buitenvlucht bevinden.

De bodem van de binnenvlucht bestaat uit beton die geregeld gereinigd wordt. De bodem in de buitenvlucht is gewoon gras of hetgeen er groeien wil.

Deze soorten zijn warmtegevoelig en de minimumtemperatuur voor importvogels ligt rond de 22° C. Geleidelijkaan kan deze temperatuur naar 18° C gebracht worden.

Niet agressief

Naar verluidt zijn het geen agressieve vogels maar op de vraag of een eventuele koloniekweek mogelijk zou zijn kwam toch een aarzelend antwoord. Misschien lukt dit wel daar de vogels in het wild optrekken in kleine groepjes van vijf tot twaalf vogels. Gezien de zeldzaamheid van deze parkieten in avicultuur zal een zeker antwoord op deze vraag nog een tijdje uitblijven.

Doorgaans zijn het zeer lawaaierige vogels met een hele scherpe roep die echter niet zo sterk is als bij de meeste Zuid-Amerikaanse soorten.

Nestkast

De aangeboden nestkast is 20 x 20 en 60 cm hoog. Als nestvulling gebruikt hij aarde met gras en houtkrol (gekapte beuk). Het invlieggat is 7 cm.

Kweek

Hoewel er op dit moment nog geen kweekresultaten kunnen voorgelegd worden is er toch goede hoop dat dit eerlang toch gemeld kan worden. Een stel van drie jaar oud komt zeer goed overeen en de man voedt de pop geregeld. Ook is het zo dat zij heel wat tijd in de nestkast spendeert. De hoop op nageslacht is dus gewettigd. De broedperiode wordt gesitueerd tussen maart en juni.

Verzorging

In het wild wordt waarschijnlijk fruit, bloemen, bessen, noten en zaden gegeten.

Tijdens de acclimatisatieperiode wordt het voedsel het best redelijk hoog aangeboden. Deze vogels toeven niet zo vaak op de grond, vandaar. Als volièrevoeding geldt een zaadmix van saffloer, padi, kemp, graszaden, witzaad, milletsoorten en zonnepitten (deze laatsten ook gekiemd) en verder bonen en peulvruchten. Verder eten ze graag rozenbottel, maïs in de kolf en eivoer. Qua fruit gaat de voorkeur uit naar banaan, druif, appel, cactusvijg, papaja, sinaasappel enz. dat fijn gesneden aangeboden wordt. Soms wordt er ook lorrievoeding verstrekt.

Als eivoer geldt een handelsmerk maar soms ook een zelf samengesteld concept bestaande uit hardgekookte eieren, geraspte wortel, fijngemalen brood en druivensuiker. Verder wordt er graag van het in melk geweekt brood gegeten maar het meest verlekkerd zijn deze vogels wel op de granaatappel.

Vitamines en mineralen kunnen een paar keer per week gegeven worden.

Sommige vogels houden ervan om een bad te nemen anderen niet.

Van wormen hebben deze vogels weinig last. Het zijn wel fervente knagers, knaagtakken zijn dus aanraders.

Observatie

Naast warmte, het niet-agressief karakter en de verzorging is observatie een vierde belangrijk aspect bij het houden van dit soort papegaaien. De gezondheid van de dieren staat hier echt boven alles. Geregeld worden er uitwerpselen naar de dierenarts gestuurd om alles zeer nauwkeurig op te volgen en na te gaan of de vogels geen ziektes hebben.

Het grootste probleem dat betreffende kweker ondervond, en waardoor hij ook twee vogels verloren heeft, is Candida. Dit is een gistcelinfectie van keel, slokdarm en krop en geeft aanleiding tot een slechte voedselvertering. De symptomen zijn diarree en/of vertraagde kroplediging. Dit komt vooral voor bij nestjongen en fruitetende vogels.

Slot

Tot slot zou ik de kweker die zo vriendelijk was mijn waslijst aan vragen te beantwoorden willen bedanken. Zonder hem was dit artikel minder interessant voor de lezers.